Beslag inkomen

Beslag overig

Vaste lasten

Schulden overheid

Kosten van schulden

Hulp bij schulden

Overige info

Klachten

Voorbeeldbrieven

Rekenprogramma

Nieuwsbrief

Valt de ontslagvergoeding onder het beslag?

Bron: André Moerman
uur

Wanneer op het in komen beslag is gelegd en de werknemer wordt ontslagen, valt dan de ontslagvergoeding ook onder het beslag? De rechtbank Zeeland - West- Brabant oordeelt dat dit niet het geval is wanneer de ontslagvergoeding gebaseerd is op beëindigingsovereenkomst.




Toekomstige betalingen
Beslag op inkomen is een momentopname. Wanneer een deurwaarder beslag op loon legt dan moet de werkgever het gedeelte van het salaris dat méér bedraagt dan de beslagvrije voet overmaken aan de deurwaarder.
Maar vallen toekomstige betalingen ook onder het beslag?
Uitgangspunt is dat alle vorderingen die de debiteur op de uitkerende instantie of werkgever heeft, of uit een ten tijde van het beslag (= de dag waarop beslag is gelegd) reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen onder het beslag vallen. Dit betekent dat wanneer er geen onderbreking is in het recht op uitkering of het recht op loon, ook de betalingen in de toekomst onder het beslag vallen.


De ontslagvergoeding

Wanneer er loonbeslag ligt en er vervolgens een ontslagvergoeding wordt uitbetaald is er ook sprake van een toekomstige betaling. De ontslagvergoeding valt dan alleen onder het beslag wanneer deze rechtstreeks voortvloeit uit de rechtsverhouding zoals deze was op het moment dat er beslag werd gelegd. Volgens de rechtbank Zeeland - West- Brabant is dat niet het geval wanneer de ontslagvergoeding gebaseerd is op een beëindigingovereenkomst, aangezien dit een nieuwe overeenkomst betreft.


De rechtbank overweegt als volg

3.5.
Volgens de wet (artikel 3:276 BW) is verhaalsbeslag in beginsel alleen mogelijk op ten tijde van het beslag tegenwoordige goederen. Artikel 475 lid 1 Rv bepaalt dat derdenbeslag ook mogelijk is op vorderingen die de geëxecuteerde op de derde uit een bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen. Deze bepaling vormt in zoverre een uitzondering op het beginsel dat voor beslag tot verhaal alleen tegenwoordige goederen vatbaar zijn. Het bepaalde in artikel 475a lid 1 Rv dat het beslag zich niet uitstrekt tot vorderingen die volgens de wet niet voor beslag vatbaar zijn, is hiermee in overeenstemming. Uit de wetssystematiek volgt derhalve niet dat derdenbeslag ook mogelijk is op toekomstige vorderingen, anders dan die welke genoemde zijn in artikel 475 Rv.

3.6.
De wetgever heeft met de hiervoor genoemde uitzondering willen aansluiten bij de tot dan toe gevormde rechtspraak over ‘reeds bestaande vorderingen’ (PG BW Inv. 3,5 en 6 Wijziging Rv, e.a., p. 154 (nr. 6). In de Parlementaire Geschiedenis is verwezen naar HR 7 juni 1929, NJ 1929, 1285 (Girobeslag-arrest) en HR 25 februari 1932, NJ 1932, 301 (Ontvanger/Schermer). In het laatstgenoemde arrest heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:

“(…) dat, in verband met de strekking der wetsbepalingen die het beslag regelen, mag worden aangenomen, dat een vordering bij het leggen van het beslag in den zin van evenvermeld wetsartikel bestaat, indien zij haar on-middellijken grondslag vindt in een rechtsverhouding, waarin degene, te wiens laste het beslag gelegd wordt, dan reeds staat tot hem, onder wien het gelegd wordt;
dat zoodanige grondslag niet reeds ligt in een bij het beslag tusschen hen bestaande rechtsverhouding, die voor den derden beslagene de verplichting medebrengt om gelden of goederen, die hij daarna ingevolge andere rechtshandelingen ten behoeve van den geëxecuteerde onder zich krijgt, aan deze af te dragen, op hoedanig geval betrekking had het arrest van den Hoogen Raad van 7 Juni 1929, waarop in dit geding beroep is gedaan;
dat echter in het onderhavig geval tusschen den geëxecuteerde A en den derde beslagene B bij het leggen van het beslag een arbeidsovereenkomst bestond, die ook daarna is blijven doorloopen;
dat deze arbeidsovereenkomst den recht-streekschen grondslag uitmaakt ook van de verplichting tot uitbetaling van de na het leggen van het beslag vervallende loontermijnen, al was bij het leggen van het beslag de verschuldigdheid van die termijnen in zoover nog onzeker, dat zij tegelijk met de beëindiging der arbeidsovereenkomst kan ophouden te bestaan of ook zou kunnen vervallen bij het niet vervullen van tegenprestaties, waartoe Van Diggelen zich bij die zelfde overeenkomst tegenover Schermer had verbonden;
dat derhalve terecht bij het middel wordt aangevoerd, dat die termijnen vallen onder het beslag
(…)”

3.7.
Naar tussen partijen niet in geschil is, voorziet de tussen [belanghebbende] en Philip Morris gesloten arbeidsovereenkomst niet in een vergoeding bij de beëindiging daarvan. De bron van de verplichting van Philip Morris om die vergoeding te betalen, is gelegen in een tussen haar en [belanghebbende] gesloten andere overeenkomst dan de arbeidsovereenkomst, namelijk de beëindigingsovereenkomst. Die overeenkomst bracht juist een beëindiging van de arbeidsverhouding tussen [belanghebbende] en Philip Morris teweeg. Gelet op hetgeen de Hoge Raad in het arrest Ontvanger/Schermer heeft overwogen, zoals hiervoor is weergegeven, is de vordering tot betaling van de beëindigingsvergoeding daarom niet rechtstreeks uit de arbeidsverhouding verkregen, zoals bedoeld in artikel 475 lid 1 Rv, zodat het beslag van Abn c.s. niet mede die vordering omvat. Dat er een verband bestaat tussen de arbeidsovereenkomst en de beëindigingsvergoeding moge duidelijk zijn, maar doet hier niet aan af.

Deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd. Zie: Hof Den Bosch 8 mei 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1978


Meer informatie
- Rb Zeeland - West- Brabant 3 augustus 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:4936


Reageren?
- Reageer via schuldinfo op LinkedIn << Nieuwsoverzicht