Beslag inkomen

Beslag overig

Vaste lasten

Schulden overheid

Kosten van schulden

Hulp bij schulden

Overige info

Klachten

Voorbeeldbrieven

Rekenprogramma

Nieuwsbrief

Saneringskrediet zonder rente

Bron: André Moerman
uur

De schuldsanering wint aan populariteit. In plaats van 18 maanden (was 36 maanden) aflossen en daarna kwijtschelding van de schulden, worden de schulden afgekocht met een krediet. Er blijft dan nog maar één schuld over, namelijk de lening die moet worden terugbetaald. De rente die hiervoor rekening mag worden gebracht is per 1 juli 2023 gemaximeerd op 14%.

Ook al wordt het saneringskrediet met alle goede bedoelingen verstrekt, het blijft gewoon een lening waarvoor, om de consument te beschermen, strenge regels gelden die door de rechter worden gehandhaafd. Zo oordeelde de rechtbank Midden-Nederland dat de rente wordt afgewezen omdat niet aan deze voorwaarden is voldaan.




Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.


De vordering
De gemeentelijke kredietbank (GKB) heeft in haar dagvaarding gesteld dat zij door de gemeente is belast met de uitvoering van gemeentelijke schuldhulpverlening. In dat kader heeft zij in januari 2019 een kredietovereenkomst gesloten met X. Op basis van die overeenkomst heeft de GKB een bedrag van € 16.161,59 aan X verstrekt, ter herfinanciering van andere schulden. X zou het verstrekte bedrag, vermeerderd met een kredietvergoeding van in totaal € 1.824,67 (9,6% per jaar), terugbetalen in 31 maandelijkse termijnen van elk € 512,11 en een incidentele betaling van € 2.110,85. Op 1 september 2021 zou het krediet volledig moeten zijn afgelost. Dat is niet gebeurd; aan het eind van de overeengekomen looptijd stond nog een bedrag van € 5.372,39 open. Dat bedrag is op 28 september 2021 door de GKB opgeëist, vermeerderd met 9,6% vertragingsvergoeding per jaar. X heeft het opgeëiste bedrag niet afgelost, waarna de GKB is overgegaan tot dagvaarding.


De toepasselijke rechtsregels
Op kredietovereenkomsten tussen een kredietverstrekker die handelt in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf en een consument, zijn in de regel consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. Het belangrijkste in dit verband zijn de informatieplichten van de artikelen 7:60 en 7:61 BW. Ook in artikel 4:34 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) is een belangrijke consumentenbeschermende bepaling opgenomen, namelijk een kredietwaardigheidstoets, waarmee wordt beoogd het risico op terugbetalingsproblemen te beperken.
In artikel 7:58 lid 2 BW zijn enkele uitzonderingen opgenomen van kredieten waarvoor minder consumentenbescherming nodig wordt geacht, bijvoorbeeld bij kredieten waarbij de consument minder (financieel) risico loopt. Gelet op het doel van de regeling, het beschermen van consumenten, mag echter niet te snel worden aangenomen dat sprake is van een uitzondering.
De kantonrechter moet steeds ambtshalve (dat wil zeggen uit zichzelf, ook als de consument daar niet om vraagt) toetsen of sprake is van een krediet waarop de bedoelde consumentenbeschermende bepalingen van toepassing zijn, en zo ja, of die bepalingen zijn nageleefd. Als dat niet het geval is, of als de kantonrechter over te weinig informatie beschikt om de naleving te kunnen toetsen, moet de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden. Daarbij moet worden gedacht aan (gedeeltelijke) afwijzing van de vorderingen.


Het standpunt van de GKB
De GKB heeft in haar dagvaarding gesteld dat de kredietovereenkomst die zij met de gedaagde partij heeft gesloten geen consumentenkredietovereenkomst is, omdat het krediet is verstrekt in het kader van door de overheid gefinancierde schuldhulpverlening zonder zakelijk (winst)oogmerk. Zij heeft erop gewezen dat zijzelf geen commerciële kredietverschaffer met winstoogmerk is, maar een publiekrechtelijke rechtspersoon, belast met de uitoefening van een door de rijksoverheid opgelegde taak. X kan op zijn beurt niet worden beschouwd als een doorsnee consument die de mogelijkheid zou hebben om te kunnen kiezen tussen verschillende kredieten van diverse commerciële aanbieders. Volgens de GKB is in dit geval sprake van een onzakelijke geldleningsovereenkomst die onderdeel is van een uitgebreid schuldhulpverleningstraject, waarbij het belang van de schuldenaar centraal staat. In diens belang is aan de zorgvuldigheidsnorm van artikel 4:34 Wft voldaan, aldus de GKB.


Ambtshalve toetsing door de kantonrechter
De kantonrechter heeft het standpunt van de GKB begrepen als een beroep op de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 onder j BW, waarin is vastgelegd dat de strenge consumentenbeschermende regels niet van toepassing zijn op kredietovereenkomsten “die krachtens een wettelijke bepaling met een doelstelling van algemeen belang aan een beperkt publiek worden toegekend tegen een lagere dan op de markt gebruikelijke rentevoet, dan wel rentevrij, of onder andere voorwaarden die voor de consument gunstiger zijn dan de op de markt gebruikelijke voorwaarden en tegen rentetarieven die niet hoger zijn dan de op de markt gebruikelijke.”

In dit geval heeft de GKB echter een op de markt gebruikelijke rente van 9,6% per jaar bedongen, wat zonder nadere toelichting, die in de dagvaarding ontbrak, niet goed te rijmen is met de stelling dat geen sprake is van een zakelijk oogmerk. Bovendien heeft de GKB in de bij de dagvaarding gevoegde correspondentie verwezen naar de Wet op het consumentenkrediet.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter de GKB opgedragen om een nadere toelichting te verschaffen.


De GKB en X sluiten tijdens de procedure een minnelijke regeling
De GKB heeft de opgedragen toelichting niet verstrekt. In plaats daarvan heeft zij de kantonrechter laten weten dat zij met X een minnelijke regeling had getroffen, op grond waarvan X in enkele termijnen een bedrag van in totaal € 6.696,71 zou betalen. De GKB wenste deze regeling opgenomen te zien in een vonnis. Enkele weken later heeft X aan de kantonrechter laten weten dat hij de vordering van de GKB erkent, het overeengekomen bedrag van bijna € 6.700,00 zal betalen en dat hij in dat verband contact op zal nemen met de gemachtigde van de eisende partij.


Is de kous daarmee af?
Nee, de bereikte overeenstemming kan niet zonder meer leiden tot beëindiging van de noodzakelijke ambtshalve toetsing door de kantonrechter. Deze consumentenbeschermende toets moet worden uitgevoerd in verstekzaken, in zaken op tegenspraak en zelfs in zaken waarin de consument heeft erkend geld verschuldigd te zijn aan zijn wederpartij, zoals in deze zaak. En als blijkt dat die wederpartij niet aan haar verplichtingen heeft voldaan heeft de consument recht op compensatie. Dat is niet voor niets. Anders zou de ambtshalve toetsing van de oorspronkelijke overeenkomst immers gemakkelijk kunnen worden omzeild door daarna een vaststellingsovereenkomst te sluiten met de consument.


Wat is in dit geval het gevolg van de ambtshalve toetsing?
De kantonrechter heeft de GKB in het tussenvonnis opgedragen het overeengekomen rentepercentage toe te lichten. Dat is niet gebeurd. De GKB heeft ook niet onderbouwd dat de overeenkomst op andere punten dan de rente gunstigere voorwaarden kent dan een gebruikelijke consumentenkredietovereenkomst. Daardoor kan de kantonrechter niet vaststellen of er sprake is van een uitzondering (artikel 7:58 lid 2 onder j BW). Er is dus sprake van een ‘gewone’ consumentenkredietovereenkomst  waarop de ‘gewone’ consumentenbeschermende regels van toepassing zijn, waaronder de informatieplichten.

Niet is gebleken dat en hoe X geruime tijd voor het sluiten van de overeenkomst alle in artikel 7:60 BW bedoelde informatie heeft ontvangen. De GKB heeft zich beperkt tot de stelling dat dit artikel niet van toepassing zou zijn. Aldus is niet (gebleken dat is) voldaan aan een regel van openbare orde (ECLI:NL:GHARL:2019:5655). Om die reden moet de kredietovereenkomst worden vernietigd.
Vernietiging heeft terugwerkende kracht. Het is dus alsof de overeenkomst nooit heeft bestaan. De GKB heeft echter wel een bedrag van € 16.161,59 ter beschikking gesteld aan X. Dat bedrag is, doordat de overeenkomst is vernietigd, zonder rechtsgrond aan X gegeven. De GKB heeft daarom recht op teruggave van het verstrekte bedrag, dat wil zeggen op teruggave van het nominaal verstrekte bedrag (€ 16.161,59), zonder alle daarbovenop in rekening gebrachte vergoedingen van rente en/of overige kosten. Die vergoedingen zijn immers in rekening gebracht op grond van de inmiddels vernietigde overeenkomst, en daar heeft de eisende partij nu geen recht meer op. Alle door X reeds betaalde bedragen moeten op het oorspronkelijk verstrekte bedrag (€ 16.161,59) in mindering worden gebracht.
Vaststaat dat de X partij al een aanzienlijk deel van het geleende bedrag heeft afgelost. In de dagvaarding is immers vermeld dat aan het eind van de overeengekomen looptijd van de overeenkomst nog slechts € 5.372,39 openstond. Alle bedragen die bovenop de kale kredietsom in rekening zijn gebracht (vergoeding van rente en andere kosten), waar de eisende partij na vernietiging van de overeenkomst geen aanspraak meer op kan maken, moeten daarop nog in mindering worden gebracht. De kantonrechter kan op grond van de nu beschikbare gegevens niet beoordelen of nog een resterend bedrag openstaat – maar het is hoe dan ook niet het bedrag van € 6.696,71, waarover partijen onderling overeenstemming hadden.


Beslissing
De kantonrechter veroordeelt X om € 5.372,39 aan de GKB te betalen, waarop alle vergoedingen van rente en andere kosten die X in het kader van de overeenkomst tussen hen al aan de GKB heeft betaald, in mindering strekken. Afhankelijk van deze kosten is het dus ook mogelijk dat X niets meer verschuldigd is. Aangezien de kantonrechter niet kon vaststellen of X nog een bedrag verschuldigd is en aangezien dit komt doordat de GKB niet alle informatie heeft verstrekt, wordt de GKB in de proceskosten veroordeeld, in dit geval nihil omdat de debiteur niet is verschenen.


Ten overvloede
Voor de volledigheid overweegt de kantonrechter nog dat de uitkomst niet anders zou zijn geweest als de kantonrechter van oordeel zou zijn geweest dat de overeenkomst géén consumentenkredietovereenkomst zou zijn geweest.
In dat geval zou de overeenkomst niet volledig zijn vernietigd, maar ook dan zou de kantonrechter ambtshalve een oordeel hebben moeten geven over de bedongen afspraken die de rechten en plichten van partijen over en weer vastleggen en waar X door het sluiten van de overeenkomst contractueel aan is gehouden, zoals aan het overeengekomen rentepercentage van 9,6% per jaar. Dat is een percentage wat toelaatbaar wordt geacht als kredietvergoeding in het kader van een consumentenkredietovereenkomst waarvoor allerlei wettelijke waarborgen gelden. Maar in het kader van een willekeurige andere overeenkomst tussen een professionele partij, handelend in de uitoefening van haar beroep of bedrijf, zoals de GKB, en een consument, zoals X, wordt een dergelijk rentepercentage niet zo maar toelaatbaar geacht. Dat is omdat dit rentepercentage immers vele malen hoger is dan het percentage van de wettelijke rente voor overeenkomsten met consumenten, zonder dat een rechtvaardiging voor dit verschil is gesteld of gebleken.
De kantonrechter overweegt dat zij in dat geval zou hebben moeten oordelen dat het evenwicht tussen de uit een overeenkomst voortvloeiende rechten en plichten van partijen door het bedongen rentepercentage van 9,6% per jaar ten nadele van de consument aanzienlijk zou zijn verstoord, als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW. Als gevolg daarvan zou de kantonrechter dan hebben moeten oordelen dat het rentebeding in de overeenkomst oneerlijk zou zijn en dat dit rentebeding zou moeten worden vernietigd.
Kortom de uitkomst zou financieel hetzelfde zijn geweest.


Naschrift
Dat gemeenten met schuldhulpverlening een wettelijke taak uitvoeren, wil nog niet zeggen dat de consumentenbescherming niet geldt, zo blijkt uit deze uitspraak. Gemeenten en gemeentelijke kredietbanken doen er verstandig aan de wijze waarop een saneringskrediet wordt verstrekt goed tegen het licht te houden. Het gaat hierbij met name om de informatie die geruime tijd vóór het sluiten van de overeenkomst aan de consument moet worden verstrekt (art. 7:60 BW) en de informatie die in de overeenkomst moet staan (art. 7:61 BW) en de kredietwaardigheidstoets (art. 4:34 Wft). Heb je dit niet goed geregeld dan wordt het een gratis saneringskrediet en kunnen betrokkenen de in rekening gebrachte rente en kosten zelfs naderhand terugvorderen.


Let op:
Deze uitspraak is in hoger beroep vernietigd. Zie:
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2977


Meer informatie
- Rechtbank Midden-Nederland 31 mei 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2547

Volgens de rechtbank Zeeland-West-Brabant is Wet op consumentenkrediet niet van toepassing wanneer het saneringskrediet is verstrekt in verband met de door de overheid aan de gemeentes in Nederland opgelegde taak. Zie ECLI:NL:RBZWB:2023:6487


<< Nieuwsoverzicht