Hoofdregel: Geen recht op een betalingsregeling
Mensen met schulden hebben bij private schuldeisers geen recht op een betalingsregeling. In art. 6:29 van het Burgerlijk wetboek is dit als volgt verwoord:
De schuldenaar is zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd het verschuldigde in gedeelten te voldoen.
De achterliggende gedachte is dat de schuldeiser en de debiteur hebben afgesproken dat het bedrag in één keer betaald zal worden. Het is voor de schuldeiser dan bezwarend om het bedrag in gedeelten te ontvangen. Het moet immers administratief verwerkt worden en brengt kosten met zich mee.
Vanwege art. 6:29 BW kan de rechter geen betalingsregeling opleggen. Bovendien heeft de rechter geen rol wanneer de schuldeiser alleen akkoord wil gaan met een betalingsregeling die niet past binnen het budget van de debiteur. Wat wel kan en ook gebeurt is dat de rechter partijen tot een betalingsregeling beweegt en soms worden de gemaakte afspraken ook in het vonnis vastgelegd.
Rechtspraak premie zorgverzekering
Uit de verschillende gepubliceerde jurisprudentie komt naar voren dat rechters de hoofdregel “geen recht op een betalingsregeling” ook toepassen bij een achterstand in de premie zorgverzekering. Zo oordeelde de rechtbank Rotterdam bij een verzoek om een betalingsregeling door de gedaagde als volgt (ECLI:NL:RBROT:2024:12974):
[gedaagde] schrijft dat zijn aanvraag voor een betalingsregeling door Zilveren Kruis is afgewezen. De kantonrechter overweegt dat Zilveren Kruis niet hoeft in te stemmen met een betalingsregeling; zij mag dit weigeren. Het weigeren van een betalingsregeling is dan ook geen reden om de eis (inclusief de gevorderde kosten) af te wijzen. De kantonrechter kan een betalingsregeling niet aan partijen opleggen. [gedaagde] kan na dit vonnis met (de gemachtigde van) Zilveren Kruis bespreken of alsnog een betalingsregeling mogelijk is.
Dit is standaard jurisprudentie. Zie bijvoorbeeld ook:
- Rechtbank Rotterdam 18 oktober 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:9994
- Rechtbank Rotterdam 4 februari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:789
- Rechtbank Rotterdam 12 februari 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:1567
- Rechtbank Rotterdam 14 augustus 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:7714
- Rechtbank Limburg 25 april 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:4039
Bij zorgverzekering wel recht op een betalingsregeling
In tegenstelling tot wat de jurisprudentie doet vermoeden heeft de debiteur bij een premieachterstand bij een ziektekostenverzekering in beginsel wel recht op een betalingsregeling. Dit is geregeld voor een beginnende premieschuld en voor een premieschuld van zes maanden of meer.
In art. 18a Zorgverzekeringswet is geregeld dat bij een premieachterstand van twee maanden de zorgverzekeraar binnen tien werkdagen een betalingsregeling moet aanbieden om de achterstand in te lopen. Onderdeel van deze betalingsregeling is dat de maandelijkse premie via een automatische incasso geïnd moet worden. Het recht op een betalingsregeling bij een premieachterstand geldt al sinds 1 september 2009.
Recht op betalingsregeling om bestuursrechtelijke premie te stoppen
Bij een premie-achterstand van zes maanden neemt het CAK de premie-inning over. Er is dan een bestuursrechtelijke premie verschuldigd (2025: € 172,33 per maand) die, indien mogelijk, via bronheffing op het inkomen wordt ingehouden.
Indien de debiteur de schulden (premie, eigen risico en kosten) aan de zorgverzekeraar voldaan heeft meldt de zorgverzekeraar dit bij het CAK. Vanaf dat moment is de verzekeringnemer geen bestuursrechtelijke premie meer verschuldigd en dient hij de nominale premie in het vervolg weer aan de verzekeraar te betalen. Hetzelfde geldt indien er sprake is van schuldhulpverlening of toelating tot de wsnp.
Sinds 1 juli 2016 is in art. 18d Zorgverzekeringswet geregeld dat het treffen van een betalingsregeling met de zorgverzekeraar ook een reden is om afgemeld te worden bij het CAK.
In artikel 6.5.4 lid 2 onder van de Regeling zorgverzekering wordt nader beschreven welke inspanning de zorgverzekeraar hiervoor moet verrichten en waaraan het voorstel voor een betalingsregeling moet voldoen.
Opvallend is dat hierbij aangegeven wordt dat het een “redelijke, op de omstandigheden van de verzekeringnemer afgestemde betalingsregeling” moet zijn. Hieruit valt op te maken dat minimaal rekening moet worden gehouden met de beschikbare betalingscapaciteit met de beslagvrije voet als ondergrens.
Verder valt op dat bij de betalingsregeling “alle uit de zorgverzekering voortvloeiende schulden van de verzekeringnemer aan de zorgverzekeraar” moet worden betrokken. Dit betekent dat als de zorgverzekeraar al loonbeslag heeft gelegd, deze opgeschort moet worden om deze schuld mee te nemen in de betalingsregeling, hetgeen vaak niet de praktijk is.
Met deze regeling wil de wetgever voorkomen dat de schulden snel oplopen. Dit blijkt ook uit art. artikel 6.5.4 lid 1, waarin staat dat de zorgverzekeraar minimaal drie aanmaningen moet sturen en dat niet elke niet premiefactuur afzonderlijk met incassokosten verzwaard mag worden.
Conclusie
Voor schulden bij de zorgverzekeraar geldt dat de verzekeringnemer onder bepaalde voorwaarden recht heeft op een betalingsregeling. Dit maakt de zorgverzekeraar een bijzondere schuldeiser. De wetgever heeft hierbij voor ogen dat de achterstanden niet snel moeten oplopen.
Deze bijzondere positie betekent dat de rechter zich niet, met een verwijzing naar art. 6:29 BW zomaar afzijdig kan houden.
Aangezien de mogelijkheid van een betalingsregeling en de condities waaronder, bepalend kunnen zijn of er al dan niet een dagvaarding plaatsvindt, zou de rechter ook wanneer de debiteur geen verweer voert, een actieve rol moeten nemen door te toetsen of aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. Wanneer een zorgverzekeraar (of de deurwaarder) onvoldoende rekening houdt met de persoonlijke situatie van betrokkene en daarmee te snel gaat dagvaarden, zou dit voor de rechter reden kunnen zijn om de proceskosten te compenseren, zodat de schulden niet verder oplopen.
Meer informatie