Het geschil
Betrokkene heeft een achterstand laten ontstaan in de betaling van het eigen risico over de periode 1 februari 2014 tot en met 31 mei 2014. De achterstand bedroeg € 395,29. Inmiddels is € 387,49 aan CZ voldaan.
CZ (vertegenwoordigd door GGN) vordert veroordeling van gedaagde tot betaling van € 93,09, vermeerderd met rente en kosten. (AM: waarom dit bedrag veel hoger is dan het restant van het eigen risico ad. € 7,80 wordt uit het vonnis niet duidelijk)
Betrokkene voert verweer en stelt zich op het standpunt dat ze medio juni 2015 een betalingsregeling met CZ (en andere schuldeisers) heeft gesloten en deze ook steeds is nagekomen, totdat CZ declaraties van haar is gaan verrekenen. Ze raakte daardoor in de problemen met de nakoming van de afbetalingsregelingen en heeft die ‘misgelopen’ declaraties vervolgens verrekend met haar aflossingen aan CZ. Na verrekening heeft ze haar aflossingsverplichtingen tegenover CZ weer opgepakt.
Beoordeling
De kantonrechter overweegt samengevat als volgt.
Partijen zijn een betalingsregeling overeengekomen, die werd nagekomen tot het moment dat CZ de dekking ging verrekenen met de achterstand. Gedaagde was toen kennelijk niet meer in staat om aan haar afbetalingsverplichtingen te voldoen, waardoor zij op haar beurt haar verplichtingen verrekende met haar recht op dekking.
Wanneer partijen een betalingsregeling zijn overeengekomen, acht de kantonrechter het (zeer) onredelijk van CZ om vervolgens gebruik te maken van haar recht om het recht op dekking te gaan verrekenen met de nog openstaande nota’s waarvoor aldus reeds een regeling is getroffen. Anders was het geweest wanneer er een nieuwe betalingsachterstand zou zijn ontstaan door bijvoorbeeld het onbetaald laten van verschuldigde premies of nota’s eigen risico 2015. Nu hebben partijen een betalingsregeling, waarvan de afbetaling strak is gepland gelet op de andere schuldeisers en de (steeds bijgestelde) aflossingspercentages. Om dan te gaan verrekenen voert naar het oordeel van de kantonrechter te ver. Gedaagde wordt op deze manier op kosten gejaagd, waardoor de afbetaling enkel langer zal duren. Zo de kantonrechter uit de dagvaarding begrijpt, rest op het moment van dagvaarden, zou CZ niet tot verrekening zijn overgegaan met alle kosten van dien, aan hoofdsom slechts een bedrag van € 7,80, exclusief eventuele rente.
Beslissing
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de tussen partijen gesloten betalingsregeling terecht is geëindigd waarmee de vordering weer opeisbaar zou zijn geworden. De vordering is thans aldus niet opeisbaar en dient te worden afgewezen.
CZ zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op € 30,00.
Terug bij af
Wanneer geen verweer zou zijn gevoerd zou de op € 7,80 na afgeloste vordering ad. € 395, weer bijna net zo hoog zijn geweest. De volgende kosten zouden er dan bij zijn gekomen:
betekening dagvaarding | € 101,- |
griffierecht | € 117,- |
salaris gemachtigde | € 30,- |
betekening vonnis | € 97,- |
Totaal | € 345,- |
Hoe paradoxaal: De wijze van invordering van schulden als een van de belangrijkste oorzaken van schulden!
Meer informatie
- Rb Limburg 2 augustus 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:7542
- Achtergrondinfo schulden bij de ziektekostenverzekeraar