Wat eraan voorafging
Betrokkene heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van mentorschap ad. € 235,55 per maand. Hij kan deze kosten niet betalen. Aanvankelijk heet het college de aanvraag volledig geweigerd omdat er voldoende draagkracht zou zijn. Vervolgens heeft het college toch een deel betaald, door er rekening mee te houden dat er loonbeslag is gelegd. Echter het college ging er hierbij vanuit dat betrokkene over de beslagvrije voet ad. € 1.316,85 kon beschikken en dat is hoger dan de 110%-grens ad. € 1.128,11 die de gemeente voor bijzondere bijstand hanteert. De kosten werden daarom niet volledig vergoed.
Maar kun je uit de beslagvrije voet wel een deel van de kosten voor mentorschap betalen?
Oordeel CRvB
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volg:
6.5. Appellant heeft aangevoerd dat het college er ten onrechte vanuit gaat dat hij die kosten uit zijn draagkracht kan betalen. Volgens hem leidt toepassing van de beleidsregel in zijn geval tot een onevenredig uitkomst. Deze beroepsgrond slaagt.
6.5.1. Het evenredigheidsbeginsel is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Het bepaalt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De wijze waarop de bestuursrechter een besluit aan het evenredigheidsbeginsel toetst is afhankelijk van een veelheid aan factoren en bij de toetsing spelen geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van het besluit een rol. Dit heeft de Raad eerder in een andere uitspraak overwogen (CRVB:2022:2207). In dit geval is alleen in geschil of toepassing van het beleid in het geval van appellant leidt tot een onevenwichtige uitkomst.
6.5.2. Tussen partijen staat vast dat in 2019 executoriaal beslag lag op de inkomsten van appellant vanaf de voor hem geldende beslagvrije voet van € 1.316,85.
6.5.3. Appellant heeft terecht aangevoerd dat het bedrag van de beslagvrije voet moet worden beschouwd als het minimumbedrag dat hij nodig heeft om van te leven. Het college heeft dat niet weersproken.
6.5.4. Vast staat dat het college, toepassing gevend aan zijn beleidsregel, alle inkomsten van appellant boven een bedrag van € 1.128,11 als draagkracht heeft meegerekend.
6.5.5. Het gevolg hiervan is dat appellant een deel van de voor hem geldende beslagvrije voet, oftewel zijn bestaansminimum, moet aanwenden voor de betaling van de mentorkosten.
6.5.6. Het college heeft in redelijkheid niet kunnen oordelen dat het doel van onverkorte toepassing van het beleid, namelijk handhaving van de vangnetfunctie van de PW, opweegt tegen dit nadelige gevolg van het besluit voor appellant. Het college heeft dus met het nader besluit geen blijk gegeven van een evenwichtige belangenafweging.
6.6. Het nader besluit kan daarom wegens strijd is met het evenredigheidsbeginsel niet in stand blijven. Het college mocht de aanvraag van appellant van bijzondere bijstand over de periode van 1 januari 2019 tot 1 september 2019 niet gedeeltelijk afwijzen met als reden dat appellant voldoende draagkracht had om de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand vroeg gedeeltelijk zelf te betalen. Zoals ter zitting is besproken, had appellant, uitgaande van de voor hem geldende beslagvrije voet, geen draagkracht om de kosten deels zelf te betalen. Ook was er, zoals niet in geschil is, geen andere reden om appellant de gevraagde bijzondere bijstand niet volledig toe te kennen.
6.7. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
Conclusie en gevolgen6.8. Het hoger beroep slaagt. Daarom wordt de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. (…) De Raad ziet in 6.6. aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat het college over de periode van 1 januari 2019 tot 1 september 2019 alsnog bijzondere bijstand toekent tot een bedrag van € 235,55 per maand.
Naschrift
In deze procedure betreft het een loonbeslag over een periode vóór 1 januari 2021. In de berekening van de beslagvrije voet werd destijds de werkelijke woonkosten en premie ziektekosten meegenomen. De CRvB komt terecht tot de conclusie dat er dan geen draagkracht is.
Vanaf 1 januari 2021 is de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet in werking getreden. De berekening van de beslagvrije voet vindt dan aan de hand van de hoogte van het inkomen en de leefsituatie plaats. Er wordt verondersteld dat er woonkosten en premie ziektekosten zijn. Aan de hand van de hoogte van het inkomen wordt via een ingewikkelde formule fictief het gemis aan toeslagen berekend (de compensatiekop). Dit betekent dat bij de afweging ‘wel-of-geen-draagkracht’, bij een beslag na 1 januari 2021 ook betrokken moet worden of de hogere beslagvrije voet daadwerkelijk nodig is vanwege de woonkosten en premie ziektekosten.
Bij de rechtbank Noord-Nederland is op initiatief van SchuldInfo nog een proefprocedure over onderhavige kwestie aanhangig waarbij de uitkomst, gezien de hier vermelde uitspraak van de CRvB, voorspelbaar is.
Meer informatie
- Centrale Raad van Beroep 11 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:705
- Voorbeeld bezwaarschrift afwijzing bijzondere bijstand ivm draagkracht
- Bijzondere bijstand als vangnet bij loonbeslag
- Achtergrondinfo draagkracht bijzondere bijstand bij beslag