De Raad van State overwoog samengevalt het volgende:
1. Aan het besluit van 30 oktober 2014 heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante een onregelbare schuldenaar is als bedoeld in artikel 7 van de Beleidsregels schulddienstverlening 2014 gemeente Emmen (hierna: Beleidsregels).
Een onregelbare schuldenaar is een schuldenaar die zich stelselmatig niet aan de afspraken houdt of kan houden en niet gemotiveerd is.
Volgens het besluit wil het college allerminst suggereren dat appellante zich niet aan afspraken wil houden of niet gemotiveerd is, maar twijfelt het eraan of ze voldoende weerbaar is om niet in te stemmen met verzoeken om geldleningen, bijvoorbeeld van X. Verder heeft het college volgens het besluit geconstateerd dat appellante weliswaar gedurende drie maanden in staat is gebleken haar vaste lasten te betalen, maar dat dit niet zorgvuldig is gebeurd, aangezien bedragen dubbel zijn betaald. Het college stelt zich daarom in het besluit op het standpunt dat schuldhulpverlening op dit moment geen oplossing biedt, maar dat beschermingsbewind noodzakelijk is. Volgens het besluit heeft het college zijn zorgen en zijn gedachte dat beschermingsbewind aan de orde is op 20 januari 2014 besproken met de psychologe van appellante, drs. H. Caris. Ook Caris is volgens het besluit van oordeel dat beschermingsbewind het beste is en noodzakelijk is voordat een oplossing aangedragen kan worden voor het oplossen van de schulden. Caris heeft te kennen gegeven dat appellante een persoonlijkheidsstoornis heeft en in het dagelijks leven vaak de kluts kwijt is, waardoor zij onverstandige keuzes maakt. Dit kan de oorzaak zijn van het dubbel betalen van vaste lasten, aldus het college in het besluit van 30 oktober 2014.
2. In het tegen dit besluit bij de rechtbank ingestelde beroep heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en het college in de gelegenheid gesteld zijn besluit op bezwaar met stukken te onderbouwen.
Het college heeft bij brief van 15 april 2015 te kennen gegeven geen kopieën van bankafschriften over te kunnen leggen waaruit blijkt dat er dubbele betalingen zijn gedaan, omdat ingeval geen schulddienstverleningstraject wordt opgestart geen kopieën worden gemaakt. Het college heeft wel een e-mailbericht van Caris van 15 april 2015 overgelegd, waarin zij te kennen geeft van mening te zijn dat beschermingsbewind het belang van haar patiënte het best zal dienen. Verder heeft het college twee stukken overgelegd waarin appellante verklaart dat X het aan hem uitgeleende geld aan haar heeft terugbetaald. Het college heeft te kennen gegeven dat de aanvraag niet is afgewezen vanwege de dubbele betalingen. De verklaring van Caris was volgens het college van doorslaggevende betekenis.
Appellante heeft hierop gereageerd in haar brief van 21 mei 2015. Ze ontkent vaste lasten dubbel te hebben betaald. Verder stelt zij zich op het standpunt dat het college zich geen oordeel mag aanmeten over haar psychische gesteldheid, nu dit niet zijn terrein is.
3. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: Wgs) stelt de gemeenteraad een plan vast dat richting geeft aan de integrale schuldhulpverlening van de inwoners van zijn gemeente.
Ingevolge het derde lid bevat het plan de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid betreffende integrale schuldhulpverlening en het voorkomen dat personen schulden aangaan die zij niet kunnen betalen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, is het college verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente en voert het daarbij het plan, bedoeld in artikel 2, eerste lid, uit.
De gemeenteraad heeft, ter uitvoering van artikel 2, eerste lid, van de Wgs, het Beleidsplan schulddienstverlening 2014-2018 vastgesteld. Het college heeft dit plan uitgewerkt in de Beleidsregels.
Volgens artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels verleent het college aan verzoeker schulddienstverlening binnen de kaders zoals die zijn vastgelegd in deze beleidsregels en het beleidsplan. Een verzoek wordt hieraan getoetst en kan worden geweigerd.
Volgens artikel 7, tweede lid, kan het college besluiten de schulddienstverlening te weigeren dan wel te beëindigen indien sprake is van een onregelbare schuldenaar.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college tot de afweging heeft kunnen komen dat schulddienstverlening op dit moment geen oplossing biedt, maar dat beschermingsbewind noodzakelijk is. Zij heeft daarbij betrokken dat Caris in het eerder genoemde e-mailbericht heeft bevestigd dat het beschermingsbewind het belang van appellante het beste zal dienen.
5. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Volgens appellante heeft het college haar aanvraag om schuldhulpverlening afgewezen omdat het onvoldoende financiële middelen heeft om haar te helpen. Het doet niet ter zake wat Caris heeft verklaard, omdat zij de baas is over haar eigen leven. Dat zij niet weerbaar is en een persoonlijkheidsstoornis heeft is een voorwendsel om haar niet te hoeven helpen. Dit heeft de rechtbank niet onderkend, aldus appellante.
5.1. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college heeft kunnen besluiten de aanvraag schuldhulpverlening af te wijzen. De rechtbank heeft terecht het e-mailbericht van 15 april 2015 bij haar oordeelsvorming betrokken. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Van de zijde van het college is in hoger beroep aangegeven dat het bereid is appellante te helpen, maar dat daarvoor eerst nodig is dat ze onder beschermingsbewind komt. In de enkele stelling van appellante dat dit niet nodig is, kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het college de aanvraag schuldhulpverlening niet met toepassing van artikel 7 van de Beleidsregels heeft kunnen afwijzen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Meer informatie
- RvS 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:769
- Achtergrondinfo schuldhulpverlening