1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- Bij beschikking van 12 april 2013 is klager als bewindvoerder van mevrouw X aangesteld.
- Bij brief van 24 juli 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder, een opgave van het op dat moment door diens cliënte verschuldigde doen toekomen.
- Op 3 december 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van de cliënte een beslagpoging roerende zaken ondernomen. Nu deze beslagpoging vanwege het ontbreken van zaken met enige waarde geen doorgang kon vinden heeft de gerechtsdeurwaarder mevrouw X een regeling aangeboden middels een machtiging kinderbijslag.
- Bij brief van 3 december 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder een door mevrouw X ondertekende machtiging met betrekking tot de kinderbijslag aan de Sociale Verzekeringsbank doen toekomen.
- Op 12 december 2013 heeft de Sociale Verzekeringsbank aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat zij geen uitvoering kon geven aan de op 3 december 2013 afgegeven machtiging, omdat sprake was van handelingsonbekwaamheid en mevrouw X geen aanvrager van de kinderbijslag is.
2. De klacht
Klager beklaagt zich er samengevat over dat:
a: de gerechtsdeurwaarder zijn cliënte, onder druk van een beslag roerende zaken, een machtiging heeft laten ondertekenen teneinde de aan haar toekomende kinderbijslag in mindering op de vordering te brengen, terwijl hij wist dat zij onder bewind stond;
b: de gerechtsdeurwaarder willens en wetens het beslagverbod op de kinderbijslag heeft willen omzeilen;
c: de gerechtsdeurwaarder bewust het proces heeft getracht te frustreren door een kopie van de ondertekende machtiging niet aan hem te doen toekomen.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt daarop hierna ingegaan.
4. De beoordeling van de klacht
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
4.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de Kamer dat uit de door klager overgelegde brief van 24 juli 2013 kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder ervan op de hoogte had kunnen zijn dat de debiteur onder bewind stond. Ook heeft de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift onder punt 5 medegedeeld dat de debiteur tijdens de poging tot beslaglegging roerende zaken heeft medegedeeld dat zij niet tevreden was over de dienstverlening van de bewindvoerder, zijnde klager. Gelet op het vorenstaande is dan ook vast komen te staan dat de gerechtsdeurwaarder ten tijde van het laten ondertekenen van de machtiging van de onderbewindstelling op de hoogte was. Nu de gerechtsdeurwaarder de debiteur, zonder klager daarvan op de hoogte te stellen, een machtiging heeft laten ondertekenen heeft zij tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld.
4.3 Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de Kamer dat de gerechtsdeurwaarder willens en wetens heeft getracht het beslagverbod op de kinderbijslag te omzeilen door de debiteur een machtiging te laten ondertekenen waarin zij er mee instemt de kinderbijslag naar haar over te laten maken. Dat die machtiging geen effect heeft gesorteerd doet aan het vorenstaande niet af.
4.4 Met betrekking tot klachtonderdeel c overweegt de Kamer dat de gerechtsdeurwaarder zich op het standpunt stelt dat zij per abuis de originele machtiging aan de Sociale Verzekeringsbank heeft doen toekomen, waardoor zij geen kopie aan klager kon verstrekken. Van een goed handelend gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij/zij het origineel dan wel een kopie van een dergelijke machtiging in zijn/haar dossier bewaart.
4.5 Nu in het onderhavige geval sprake is van meerdere opeenvolgende fouten acht de Kamer oplegging van na te melden maatregel op zijn plaats.
4.6 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel op van berisping, zulks met de aanzegging dat, indien andermaal door hem een van de in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet bedoelde handelingen of verzuimen wordt gepleegd, oplegging van een geldboete van de derde categorie zal worden overwogen.
Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. M.S.F. Voskens en M. Colijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2014, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Let op: Deze uitspraak is in hoger beroep deels vernietigd. Zie Hof Amsterdam 28 juli 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3214
Meer informatie
- Kamer voor Gerechtsdeurwaarders 16 december 2014, ECLI:NL:TGDKG:2014:234
- Hof Amsterdam 28 juli 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3214
- Achtergrondinfo tuchtrecht