Wie betaalt de bewindvoerder tijdens een schuldregeling?

Bron: André Moerman
uur

Regelmatig komt het voor dat tijdens een minnelijk traject schuldhulpverlening en de wettelijke schuldsanering (wsnp) beschermingsbewind wordt ingezet. Onderbewindstelling is dan nodig voor het welslagen van het traject. Maar wie betaalt de bewindvoerder? Dient hiervoor bijzondere bijstand te worden verstrekt of komt dit ten laste van de betalingscapaciteit zodat schuldeisers minder krijgen?





Bijzondere bijstand
Voor kosten beschermingsbewind kun je bijzondere bijstand aanvragen wanneer je over onvoldoende draagkracht beschikt. Eerder berichtten we op SchuldInfo dat voor deze draagkrachtberekening bij loonbeslag uitgegaan moet worden van het feitelijk lager inkomen, na beslagafdracht. Tijdens de wsnp en de minnelijke schuldhulpverlening beschik je ook over een lager inkomen, namelijk het vrij te laten bedrag. Geldt dan hetzelfde, of moet je voor de kosten van het beschermingsbewind om verhoging van het vrij te laten bedrag verzoeken?


Correctie tijdens wsnp
Als het beschermingsbewind noodzakelijk is en er vanwege het inkomen geen bijzondere bijstand mogelijk is, dan is een correctie mogelijk op het ‘vrij te laten bedrag’, zo lezen we in het vtlb-rapport:

5.7 Correctie voor kosten budgetbeheer, budgetbegeleiding en beschermingsbewind
Kosten voor budgetbeheer, budgetbegeleiding en beschermingsbewindvoering dienen te worden betaald uit het vtlb. De rechter-commissaris kan een correctie toestaan in het nominaal bedrag, als de maatregel noodzakelijk wordt geacht voor een goed verloop van de regeling en de schuldenaar gezien zijn inkomen niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand.
 

De CRvB heeft eerder geoordeeld over een situatie waarbij het college bijzondere bijstand voor kosten bewindvoering heeft verleend met daaraan verbonden de verplichting om  binnen 15 dagen de wsnp-bewindvoerder te verzoeken om een grotere vrijlating van zijn inkomsten vanwege de kosten van beschermingsbewind. Volgens de CRvB kan het college deze verplichting opleggen. “Dat het gevolg geven aan die verplichting met zich meebrengt dat er minder overblijft voor de schuldeisers speelt in het kader van de bijstandsverlening geen rol.”


Minnelijke schuldhulpverlening
Voor de minnelijke schuldhulpverlening wordt in de praktijk, waar mogelijk, zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het vtlb-rapport. Moet het ‘vrij te laten bedrag’ dan ook worden verhoogd met de kosten van beschermingsbewind? De CRvB oordeelt in een uitspraak van 9 april 2019 als volgt:

“Betrokkene neemt deel aan een (buitenwettelijk) minnelijk schuldhulpverleningstraject en beschikt in dat kader over een door zijn schuldhulpverlener vastgesteld vrij te laten bedrag van zijn inkomen. Met het verschil tussen het inkomen en dat vrij te laten bedrag worden de schulden van betrokkene afgelost. Betrokkene heeft daartoe met de Stichting Kredietbank Nederland (Kredietbank) een schuldregelingsovereenkomst gesloten op grond waarvan hij verplicht is zijn volledige inkomen boven het vastgestelde vrij te laten bedrag over te maken aan de Kredietbank. Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij het sluiten van die overeenkomst niet een hoger vrij te laten bedrag had kunnen bedingen, zodanig dat hij daaruit de kosten van bewindvoering zelf kan voldoen uit zijn inkomen. Uit de brief van X van de Kredietbank van 8 maart 2016 blijkt ook dat de kosten van beschermingsbewind als correctiepost kunnen worden opgevoerd bij de berekening van de afloscapaciteit. Dat een eventuele verhoging van het vrij te laten bedrag ten koste gaat van de aflossingscapaciteit en dat schuldeisers hierdoor mogelijk niet bereid zijn mee te werken aan de minnelijke regeling, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, speelt de omstandigheid dat minder overblijft voor schuldeisers na verhoging van het vrij te laten bedrag geen rol in het kader van bijstandsverlening.”

Kortom: volgens de CRvB had betrokkene bij het sluiten van de overeenkomst bij de Kredietbank maar een hoger ‘vrij te laten bedrag’ moeten bedingen. De CRvB legt de verantwoordelijkheid hiervan wel erg makkelijk bij betrokkene neer. Het is van belang om te realiseren dat ook schuldhulpverlening en de uitvoering hiervan door de Kredietbank, onder verantwoordelijkheid van het college van B&W plaatsvindt en dat het ‘vrij te laten bedrag’ in de praktijk eenzijdig door schuldhulpverlening wordt vastgesteld. De overweging “had bij overeenkomst kunnen bedingen” is slechts een theoretisch construct. Waarom heeft de Kredietbank zelf geen rekening gehouden met de kosten van beschermingsbewind?


Hoe te handelen?
Met de uitspraak van de CRvB in het achterhoofd is het voor bewindvoerders verstandig om als volgt te werk te gaan: Verzoek de afdeling schuldhulpverlening om bij het ‘vrij te laten bedrag’ rekening te houden met de kosten voor beschermingsbewind en dien tegelijkertijd een aanvraag bijzondere bijstand in. Linksom of rechtsom zullen de kosten moeten worden voldaan.


Penny wise, pound foolish
Gemeenten moeten zich bij het nemen van een besluit wel realiseren dat de kans van slagen van een minnelijk traject afhangt van het concrete voorstel dat aan de schuldeisers wordt gedaan. Wanneer de kosten van beschermingsbewind er toe leidt dat aan de schuldeisers vrijwel geen reëel voorstel kan worden gedaan is het niet verstrekken van bijzondere bijstand “penny wise, pound foolish”.
 

Meer informatie
- CRvB 9 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1304
- CRvB 11 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP0483
- Bijzondere bijstand als vangnet, ook bij loonbeslag!
- Is loonbeslag het gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid?


Reageren?
- Reageer via schuldinfo op LinkedIn