Met een ‘0%-voorstel’ de schuldsanering in

Bron: André Moerman
uur

Bij een laag inkomen komt het vaak voor dat het ‘vrij te laten bedrag’ hoger is dan het inkomen, met als gevolg dat er geen aflossingsruimte is voor een voorstel aan de schuldeisers. In het minnelijk traject wordt in de praktijk dan toch een voorstel gedaan op basis van de beslagvrije voet. Maar dit hoeft niet, zo blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Den Haag waarbij, na afwijzing van een ‘0%-voorstel’ in het minnelijk traject, betrokkene toegelaten is tot de wettelijke schuldsanering. Dit voorstel moet wel aan bepaalde voorwaarden voldoen.



Het verzoek toelating WSNP
Verzoeker stelt dat hij in een problematische schuldensituatie verkeert. Op het overzicht van zijn schulden staan 18 schulden. Ten aanzien van 11 van die schulden hebben de desbetreffende schuldeisers niet met het buitengerechtelijke voorstel ingestemd en twee hebben niet op het voorstel gereageerd. Dit laat zich kennelijk verklaren door de inhoud van het voorstel. Namens verzoeker is namelijk de schuldeisers een voorstel aangeboden waarbij de schuldeisers een uitkering van nul procent (0%) van hun vordering in het vooruitzicht wordt gesteld. Daarbij is dat voorstel aan de schuldeisers als volgt onderbouwd:

“Schuldenaar ontvangt momenteel een uitkering in het kader van de Participatiewet. De sollicitatieplicht wordt niet gehandhaafd vanuit de gemeente. Naar verwachting zal het inkomen de komende jaren niet dusdanig meer stijgen dan het bijstandsniveau. Aan de hand van het VTLB rapport van Recofa versie 1 juli 2022 hebben wij van de schuldenaar het VTLB bedrag vastgesteld op € 1.125,62 en een reservering vakantiegeld van € 52,34 per maand. Er is op dit moment geen afloscapaciteit.”


Tussenvonnis
In een tussenvonnis overweegt de rechtbank Den Haag dat er voor de schuldeisers geen financiële prikkel is om met het minnelijke voorstel is te stemmen. Dit terwijl één van de doelstellingen van de WSNP is het stimuleren van een minnelijke regeling tussen de schuldenaar en de schuldeisers, waarbij de gang naar de rechter als een ‘stok achter de deur’ fungeert.

Ter terechtzitting is onvoldoende duidelijk gemaakt waarom in een buitengerechtelijk schuldregelingstraject – ter vaststelling van de afloscapaciteit van verzoeker – kan worden uitgegaan van een vrij te laten bedrag volgens het VTLB-rapport van Recofa. Ingeval van een buitengerechtelijk schuldregelingsvoorstel dient daarbij eerder de beslagvrije voet richtinggevend te zijn. Uitgangspunt van de wet is immers dat de beslagvrije voet 95% van het maandelijks netto inkomen inclusief vakantiegeld bedraagt. Dit betekent dat in beginsel iedereen 5% van het netto inkomen dient in te zetten voor de aflossing van schulden (artikel 475dc Rv). Dit wordt klaarblijkelijk ook door de NVVK tot uitgangspunt genomen in de door haar in januari 2021 voorstelde wijze van het berekenen van het minimale aflossingsbedrag; daaruit volgt dat in een buitengerechtelijk schuldsaneringstraject van een alleenstaande in beginsel kan worden uitgegaan van een minimaal aflosbedrag van € 54,- per maand. Aan dit alles doet niet af dat dit tijdens een wettelijke schuldsaneringsregeling anders kan zijn. In dat traject bestaat – anders dan bij een buitengerechtelijk traject – een wettelijke basis voor verhoging van de beslagvrije voet (artikel 295 lid 3 Fw).

Voorts is niet gebleken dat is onderzocht of verzoeker in aanmerking kan komen voor een saneringskrediet en aldus een minnelijk voorstel had kunnen doen dat wel (en mogelijk eerder) tot een uitkering aan de schuldeisers kan leiden.

Bovendien is weliswaar vermeld dat verzoeker volgens de gemeente niet sollicitatieplichtig is, maar is geen enkele toelichting gegeven op de in het voorstel uitgesproken verwachting dat “het inkomen de komende jaren niet dusdanig meer (zal) stijgen dan het bijstandsniveau”.

Dit alles leidt tot de conclusie dat de schuldeisers ogenschijnlijk voorbarig of ten onrechte, maar in ieder geval onvoldoende onderbouwd, is voorgehouden dat verzoeker geheel geen afloscapaciteit heeft en dat dit ook niet zal veranderen. Hierdoor zijn de schuldeisers niet op correcte wijze in staat gesteld zich een gefundeerd oordeel omtrent het voorstel te vormen.

De rechtbank zal verzoeker overeenkomstig artikel 287 lid 2 Fw in de gelegenheid stellen om binnen een maand alsnog een correcte verklaring zoals bedoeld in artikel 285 lid 1 onder f Fw te overleggen, waaronder óók stukken waaruit blijkt dat de schuldeisers naar behoren zijn geïnformeerd over de aflosmogelijkheden van verzoeker en dat hen een daarop afgestemd voorstel is gedaan.


Eindvonnis
In tegenstelling tot je na het lezen van het tussenvonnis zou verwachten neemt de rechtbank toch genoegen met een ‘0%-voorstel’, omdat in een brief van 3 december 2022 een nieuw voorstel aan de schuldeisers is gedaan. In deze brief is namens verzoeker uiteengezet waarom is gekozen voor een voorstel waarbij de schuldeisers een uitkering van 0% in het vooruitzicht wordt gesteld. Het ontbreekt daarbij aan specifieke, bijzondere omstandigheden die maken dat van de schuldeisers mag worden gevergd dat van de 5%-regel van artikel 475dc Rv. wordt afgeweken. Ten aanzien van de (mogelijke) arbeidscapaciteit wordt door de schuldhulpverlener bovendien enkel een inschatting gegeven “vanuit de kennis over de schuldenaar”. Echter, het nieuwe voorstel is een prognosevoorstel in plaats van het eerder gedane saneringsvoorstel. Het gaat dus niet langer om een (definitief) voorstel tot ‘betaling’ van 0% tegen finale kwijting en dus feitelijk om een verzoek tot kwijtschelding. Het nieuwe voorstel strekt zich uit over een langere periode. Daarbij is uiteengezet op welke wijze uitvoering aan dat prognosevoorstel wordt gegeven, onder meer door hercontroles. Er wordt volgens de NVVK-richtlijnen gehandeld. In het nieuwe voorstel wordt dus weliswaar de verwachting uitgesproken dat bij gelijkblijvende huidige omstandigheden de schuldeisers geen uitkering tegemoet zullen kunnen zien, maar bij dit voorstel wordt de mogelijkheid opengehouden dat zij bij wijzigende omstandigheden (bijvoorbeeld ten aanzien van de arbeidscapaciteit) toch een uitkering kunnen ontvangen.

Op basis van dit alles zal de rechtbank ervan uitgaan dat de schuldeisers aan de hand van de brief van 3 december 2022 voldoende in staat zijn gesteld zich een gefundeerd oordeel omtrent het nieuwe voorstel te vormen. De rechtbank hecht er met name belang aan dat het 0%-voorstel thans is vorm gegeven door een (toegelicht) prognosevoorstel. De rechtbank accepteert de nieuwe 285-verklaring en verzoeker kan in zijn verzoek worden ontvangen.

De rechtbank is verder van oordeel dat verzoeker zich in een problematische schuldensituatie bevindt, dat hij voldoet aan alle vereisten voor toelating tot de WSNP en dat de verwachting bestaat dat hij aan de verplichtingen van de WSNP zal voldoen. Het verzoek tot toelating tot de WSNP zal worden toegewezen.


Meer informatie
- Rechtbank Den Haag 5 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:156 (eindvonnis)
- Rechtbank Den Haag 24 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12684 (tussenvonnis)
- 0%-voorstel schuldregeling: VGZ legt beslag op zorgtoeslag (SchuldInfo, 23 januari 2022)
- NVVK-leden tevreden met nieuwe berekening afloscapaciteit (NVVK, 28 juli 2021)
- Schuldregeling zonder afloscapaciteit: het kan! (Schulinck, 19 mei 2021)
- Minimaal aflosbedrag berekenen: zo doe je dat (NVVK, 26 januari 2021)
- Achtergrondinfo schuldhulpverlening


Reageren?
- Reageer via schuldinfo op LinkedIn