Bijzondere bijstand kosten beschermingsbewind, noodzaak staat vast

Bron: André Moerman
uur

Bijzondere bijstand voor beschermingsbewind is een groeiende kostenpost. Voor veel gemeenten aanleiding om op zoek te gaan naar mogelijkheden hier meer greep op te krijgen. Zo wil de gemeente Enschede de noodzaak van beschermingsbewind zelf vaststellen door bij de aanvraag bijzondere bijstand om aanvullende stukken te vragen. Een bewindvoerder weigerde dit en de bijzondere bijstand werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep geeft de bewindvoerder gelijk, maar geeft de gemeente ook wat tips wat ze wel kan doen om meer greep op deze kostenpost te krijgen.




Afwijzing bijzondere bijztand
De bewindvoerder heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van beschermingsbewind en beheer van het persoonsgebonden budget. De gemeente Enschede heeft de bewindvoerder verzocht binnen één week nadere gegevens toe te sturen, waaronder het verzoekschrift tot onderbewindstelling. Zij gaf hierbij aan dat het niet verstrekken van de gevraagde gegevens tot gevolg zal hebben dat de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten. De bewindvoerder was het hier niet mee eens en verstrekte de gevraagde gegevens niet.  
De gemeente heeft de aanvraag vanwege het ontbreken van deze informatie buiten behandeling gesteld en het door de bewindvoerder hiertegen ingesteld bezwaar ongegrond verklaard.


Beroep bij de rechtbank
De bewindvoerder heeft beroep aangetekend. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de gemeente opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente niet bevoegd was de aanvraag van betrokkene buiten behandeling te stellen, omdat de door betrokkene al bij de aanvraag verstrekte gegevens - waaronder de beschikking tot onderbewindstelling van de kantonrechter - voldoende waren om de aanvraag te kunnen beoordelen.


Hoger beroep
De gemeente Enschede heeft hoger beroep aangetekend. De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt:

4.5.
Appellant voert sinds 1 december 2014 het beleid dat bij een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind eerst beoordeeld wordt of een passende en adequate alternatieve oplossing aanwezig is. In dat kader wordt van de aanvrager - naast de beschikking van de rechtbank tot onderbewindstelling - verlangd dat hij het verzoekschrift tot onderbewindstelling aan de rechtbank en een eventueel plan van aanpak voor het bewind overlegt. Indien deze gegevens niet worden overgelegd, wordt de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling gesteld.

4.6.
In zijn uitspraak van 21 augustus 2001 heeft de Raad overwogen dat het de kantonrechter is die, in het kader van zijn bevoegdheid tot onderbewindstelling zoals geregeld in artikel 1:431 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (BW) en met afweging van de individuele omstandigheden van de belanghebbende, de noodzaak tot onderbewindstelling beoordeelt en vaststelt. Naar het oordeel van de Raad was het college in het kader van de toepassing van de Algemene Bijstandswet (ABW) ten aanzien van de belanghebbende aan de beschikking van de kantonrechter gebonden en diende de noodzaak tot onderbewindstelling uitgangspunt voor het college te zijn.

4.7.
De beroepsgrond van appellant dat de onder 4.6 vermelde uitspraak van de Raad - gelet op de juridische en maatschappelijke ontwikkelingen - niet langer actueel is en toepassing mist, slaagt niet. Hierbij is in de eerste plaats van belang dat de thans van toepassing zijnde artikelen uit de PW vrijwel gelijkluidend zijn aan de artikelen uit de ABW. Voorts is van belang dat sinds 1 januari 2014 met de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap - in het kader van de beoordeling door de rechter van een verzoek tot onderbewindstelling - het uitgangspunt is dat het beschermingsbewind niet verder ingrijpt dan noodzakelijk en de zelfredzaamheid van personen zoveel mogelijk wordt bevorderd. De toets of de voorziening voor de betrokkene het meest passend en adequaat is ligt dus reeds besloten in de beschikking van de rechtbank. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat (ook) in het kader van de PW de noodzaak tot financiële belangenbehartiging in de vorm van onderbewindstelling voor appellant uitgangspunt dient te zijn indien een beschikking tot onderbewindstelling is gegeven.

4.8.
Anders dan appellant heeft betoogd staan hem overigens, nadat de bijzondere bijstandsverlening een aanvang heeft genomen, wel degelijk instrumenten ter beschikking om de noodzaak van de (voortzetting van de) bewindvoering - en daarmee de noodzaak van verdere bijstandsverlening - te verifiëren. Hierbij kan gedacht worden aan overleg met de bewindvoerder, waarbij indien aangewezen ook andere - minder vergaande - oplossingen zoals de inschakeling van een budgetcoach kunnen worden besproken. Voorts kan appellant, in lijn met wat de Raad reeds in zijn uitspraak van 9 november 2010 heeft overwogen, bij twijfel een onderzoek instellen om te verifiëren of de uit de bewindvoering voortvloeiende werkzaamheden zijn verricht en of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt verstrekt ook daadwerkelijk zijn gemaakt. Tot slot kan appellant onder meer gebruikmaken van de sinds 1 januari 2014 in het BW opgenomen mogelijkheid om bij wijziging van omstandigheden opheffing van de onderbewindstelling te verzoeken.

4.9.
De stelling van appellant dat het verzoekschrift tevens noodzakelijk is voor het verkrijgen van inzicht in de kwaliteit van de bewindvoerders, alsmede voor het ontwikkelen van beleid op het gebied van de schuldhulpverlening kan, wat hier ook van zij, niet leiden tot het oordeel dat de gegevens noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de hier voorliggende individuele aanvraag.

4.10.
Wat appellant overigens heeft aangevoerd onder verwijzing naar de in de Tweede Kamer ingediende motie Heerma/Schouten inzake het door de rechter verplicht inwinnen van advies bij de gemeente voordat in het kader van beschermingsbewind op een verzoek om onderbewindstelling wordt beslist, leidt niet tot een ander oordeel. Het ligt immers niet op de weg van de Raad om op door appellant gewenste wetgeving te anticiperen.”

De CRvB verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de gemeente in de kosten.


Meer informatie
- CRvB 4 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2403
- Rb Overijssel 14 juli 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:2665 (eerste aanleg)
- Kosten bewindstelling frustreren gemeenten
- achtergrondinfo bijzondere bijstand kosten beschermingsbewind