Beschikking met plan van aanpak
Per 1 januari 2021 is de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening op een aantal onderdelen gewijzigd. Naast de verplichting van gemeenten om met vroegsignalering aan de slag te gaan en de daarvoor benodigde grondslagen voor informatie-uitwisseling, is ook de toegang tot schuldhulpverlening nader geregeld.
Binnen vier weken na het signaal van een beginnende achterstand of nadat een inwoner om hulp heeft gevraagd, vindt een gesprek plaats. Bij een dreigende situatie moet dit gesprek binnen drie werkdagen plaatsvinden.
Tijdens dit gesprek wordt de mondelinge of schriftelijke hulpvraag vastgesteld. Er zijn drie mogelijke uitkomsten:
- men wil geen hulp (n.a.v. een signaal betalingsachterstand);
- een eenmalig advies volstaat;
- er is hulp bij financiën nodig.
In dit laatste geval moet binnen acht weken een beschikking worden afgegeven. Deze maximum termijn is bij verordening geregeld. Er kan ook een kortere termijn gelden. De beschikking kan inhouden:
- toegang tot schuldhulpverlening met plan van aanpak;
- weigering van schuldhulpverlening.
Brede definitie van schuldhulp
De wetswijziging heeft een verdere formalisering tot gevolg. Er zal vaker dan voorheen de praktijk was een beschikking moeten worden afgegeven. Schuldhulpverlening omvat immers veel meer dan een schuldregeling en de daarmee samenhangende werkzaamheden. De wet omschrijft schuldhulpverlening als volgt:
“het ondersteunen bij het vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden indien redelijkerwijs is te voorzien dat een natuurlijke persoon niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, alsmede de nazorg.”
Wanneer een burger mondeling hulp vraagt bij het treffen van een betalingsregeling en de schuldhulpverlener gaat namens de cliënt een regeling treffen, dan valt dit binnen de scope van ‘schuldhulpverlening’ en zou er een beschikking met plan van aanpak moeten worden afgegeven.
Beschikkingsluw
De bedoeling van de wetswijziging is onder meer de toegang tot schuldhulpverlening te verbeteren. Duidelijk zijn in welke hulp geboden wordt en de mogelijkheid om bezwaar te maken hoort daarbij. Het is echter de vraag of een brief namens het college van B&W ondertekend door het bureauhoofd niet ten koste gaat van de laagdrempeligheid. Een vriendelijke brief met daarin een korte beschrijving wat je gaat doen met de gemaakte afspraken, ondertekend door de medewerker, kan prima volstaan. Zorg er voor dat de medewerker gemandateerd is om de besluiten te nemen en voeg een folder bij waarin de rechten en plichten zijn geregeld.
Beslagvrije voet als minimum
De wetswijziging regelt ook dat de beslagvrije voet gerespecteerd moet worden. In art. 4a lid 5 Wgs staat:
"In het plan van aanpak wordt ten minste de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in acht genomen.”
In de toelichting staat hierover:
“In het voorgestelde vierde lid (AM: inmiddels vijfde lid) is de verplichting opgenomen dat in het plan van aanpak rekening moet worden gehouden met het bestaansminimum. Als er (minnelijke) schuldregelingen worden getroffen dient ten minste de beslagvrije voet in acht te worden genomen. Het ophogen van de beslagvrije voet is toegestaan, het verminderen niet.”
Het plan van aanpak is een onderdeel van de beschikking. De inhoud ervan heeft gevolgen voor de klant. Hij kan er dan ook bezwaar tegen maken. Dat in het plan van aanpak ten minste de beslagvrije voet gehanteerd moet worden, betekent dat de schuldhulpverlener niet eenzijdig uit mag gaan van een hogere aflossingscapaciteit dan conform de beslagvrije voet. Doet de schuldhulpverlener dit wel dan kan er bezwaar gemaakt worden en zal de klant gelijk krijgen.
Ruimte in het budget
Er zijn situaties denkbaar dat men meer kan aflossen dan conform de beslagvrije voet. Dit is met name aan de orde wanneer men geen woonlasten heeft of kostendeler is.
Voorbeeld 1 Faysel (24 jaar) heeft een inkomen van € 1000 netto per maand en woont nog bij z’n ouders. Hij heeft een schuld van € 3000. Conform de beslagvrije voet kan hij € 50 per maand (5% van € 1000) aflossen. Het duurt vijf jaar voordat hij deze schuld afgelost heeft. Op basis hiervan zou je kunnen zeggen dat sprake is van een problematische schuldsituatie en dat een schuldregeling nodig is. Wanneer Faysel een bijstandsuitkering zou ontvangen zou de kostendelersnorm van toepassing zijn geweest. Met drie kostendelers zou zijn uitkering € 666 bedragen. De beslagvrije voet zou dan € 633 bedragen. Het is dus goed denkbaar dat Faysel met dit bedrag rond zou moeten kunnen komen. Op basis hiervan zou je kunnen zeggen dat hij € 367 per maand kan aflossen. Hij is dan in acht à negen maanden klaar. |
Ook in de situatie waarin men naast studiefinanciering inkomen ontvangt, kan er meer ruimte zijn om af te lossen.
Voorbeeld 2 Karin (23 jaar) ontvangt € 900 studiefinanciering voor levensonderhoud en heeft daarnaast een inkomen uit werk van € 500 netto per maand. Tot 1 januari 2021 werd bij de berekening van de beslagvrije voet het inkomen uit studiefinanciering meegenomen. Zelfs wanneer men niet de maximale beurs had aangevraagd werd toch het normbedrag voor kosten levensonderhoud (een norm uit de wet studiefinanciering) als inkomen in aanmerking genomen. Volgens deze regels zou ongeveer een aflossingscapaciteit van € 400 per maand beschikbaar zijn. Door invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet telt studiefinanciering niet meer als inkomen mee. Volgens de nieuwe berekening van de beslagvrije voet is dan slechts € 25 per maand (5% van € 500) beschikbaar. |
Vrijwillig meer aflossen
De verplichting om in het plan van aanpak rekening te houden met de beslagvrije voet, wil nog niet zeggen dat een klant niet meer mag aflossen wanneer hij dat zou willen en kunnen. Voorzichtigheid is echter wel geboden. Onder druk van schuldeisers kan het voor de klant moeilijk zijn om hierin de goede afweging te maken. Het kan tot verwachtingen bij schuldeisers leiden dat dit toch wel mogelijk is. Bovendien is het in het vooruitzicht van een schuldregeling niet wenselijk om de ene schuldeiser te bevoordelen t.o.v. de andere, omdat dit in strijd is met het paritas creditorum (gelijkberechting van schuldeisers).
Wanneer wel, wanneer niet?
Wel of niet meer aflossen? Het is goed om met elkaar hierover de discussie te voeren. Hierbij een voorzet voor een aantal criteria die bij een afweging kunnen helpen.
Criteria indien (vooralsnog) geen schuldregeling
In de volgende situaties kan afgeweken worden van de beslagvrije voet:
- het traject is gericht op aflossing van alle schulden, dan wel;
- vooralsnog is er geen schuldregeling mogelijk, terwijl er sprake is van schulden in de primaire lasten.
Het is hierbij van belang dat:
- de klant om aanwijsbare redenen meer kan aflossen dan conform de beslagvrije voet;
- de klant zelf graag meer wil aflossen en zich er bewust van is dat hij meer aflost dan waartoe hij verplicht kan worden.
Criteria indien wel een schuldregeling
Wanneer de hulp gericht is op de totstandkoming van een schuldregeling is extra aflossen niet aan te raden. Dus:
- de beslagvrije voet (en tijdens de regeling het vrij te laten bedrag) geldt als minimum;
- in beginsel worden geen betalingsregelingen getroffen;
- gelijkberechting van schuldeisers moet worden gerespecteerd.
Bij ruimte in het budget kan wel gespaard worden en dit kan ingezet worden voor de schuldregeling.
Meer informatie
-Achtergrondinfo schuldhulpverlening