Illustratie: Mohamed Hassan Pixabay
Wat er aan vooraf ging
X is door de rechter veroordeeld een vordering van T-mobile te voldoen. Enige tijd later zijn de goederen van X onder bewind gesteld.
Op 8 april 2021 heeft de bewindvoerder de deurwaarder op de hoogte gesteld van de onderbewindstelling en geïnformeerd naar eventuele openstaande vorderingen met daarbij het verzoek verdere rechtsmaatregelen op te schorten. Voorts heeft de bewindvoerder meegedeeld dat hij na de inventarisatieperiode contact zou opnemen met de deurwaarder of een betaling te verwachten was of dat er mogelijk schuldhulpverlening zou worden aangevraagd.
Op 30 april 2021 heeft een medewerker van het deurwaarderskantoor aan de bewindvoerder een opgave van (toen in totaal drie) openstaande schulden verzonden.
Op 27 mei 2021 heeft de deurwaarder op verzoek van T-Mobile beslag gelegd onder de ING Bank op de bankrekening van X (die onder beheer stond van de bewindvoerder).
Op 31 mei 2021 is dit bankbeslag aan de bewindvoerder van X overbetekend.
De klacht
De bewindvoerder van X heeft over de handelwijze van de deurwaarder een klacht ingediend bij de kamer voor gerechtsdeurwaarders. In de kern komt de klacht erop neer dat er beslag is gelegd op de bankrekening, zonder de mogelijkheid te geven een betalingsvoorstel te doen. De bewindvoerder vindt dat de kosten van het bankbeslag voor rekening van de beslaglegger moeten komen.
Oordeel kamer
De kamer voor gerechtsdeurwaarders heeft geoordeeld dat de deurwaarder door het leggen van het beslag zonder enige aankondiging, terwijl de bewindvoerder had verzocht om een inventarisatieperiode, het bepaalde in artikel 7 lid 1 van het Reglement Normen voor Kwaliteit heeft overtreden. Dat artikel bepaalt onder meer dat de deurwaarder de justitiabele actief informeert over de consequenties van niet‐handelen. Daarnaast heeft de deurwaarder de bepaling in artikel 8 van het Reglement Normen voor Kwaliteit overtreden. Daarin is bepaald dat de deurwaarder executiemaatregelen effectief inzet en de proportionaliteit bewaakt van toegepaste maatregelen en kosten. Hieruit volgt dat de klacht terecht is voorgesteld.
De kamer legt de deurwaarder als maatregel een berisping met een geldboete van 200 euro op. Daarnaast heeft de kamer de deurwaarder veroordeeld tot betaling aan X van een bedrag van € 50,- aan griffierecht en een bedrag van € 50,- voor de kosten van X, alsmede tot betaling van € 1.500,- aan de kamer in verband met de kosten van de behandeling van de zaak.
De deurwaarder is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep aangetekend.
Oordeel in hoger beroep
Het hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep als volgt.
In hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat hij wel heeft gehandeld conform het Reglement Normen voor Kwaliteit. Klager – die op dat moment nog niet onder bewind stond – is door middel van de aanzegging in de betekening van het vonnis gewezen op de consequenties van niet-handelen. De gerechtsdeurwaarder mocht ervan uitgaan dat klager alle door hem ontvangen stukken had overhandigd aan de bewindvoerder en deze dus op de hoogte was gesteld van de gevolgen van eventueel niet-handelen. Verder is het beslag pas gelegd na verloop van zeven weken nadat was geïnformeerd naar openstaande vorderingen. In deze periode van zeven weken heeft de bewindvoerder niets van zich laten horen. Het had op de weg van de bewindvoerder gelegen om te informeren indien er onduidelijkheden waren of indien hij langere tijd nodig zou hebben om zaken duidelijk te krijgen, aldus de gerechtsdeurwaarder.
Het hof stelt vast dat in de op 30 april 2021 door LAVG aan de bewindvoerder toegestuurde opgave van openstaande schulden in totaal drie vorderingen werden genoemd. Eén daarvan was de vordering waarvoor bankbeslag is gelegd. De andere twee vorderingen waren van Zorg en Zekerheid U.A. Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder verklaard dat doorgaans in een dergelijke opgave wordt verzocht binnen een bepaald aantal dagen te reageren op deze opgave, omdat anders tot verdere actie zal worden overgegaan. Deze zin ontbrak echter in de opgave van 30 april 2021. Maar ook de bewindvoerder van zijn kant heeft niet duidelijk gemaakt op welke termijn hij verwachtte klaar te zijn met de aangekondigde inventarisatie van de schulden. Wel is ter zitting in hoger beroep duidelijk geworden dat de twee vorderingen van Zorg en Zekerheid op 20 mei 2021 door de bewindvoerder (namens klager) zijn betaald.
Het hof constateert dat als gevolg van de wat vage wijze van communiceren beide partijen enige tijd op (re)actie van de ander hebben gewacht. Op 20 mei 2021 is hierin echter verandering gekomen. Uit de betaling van de twee andere vorderingen bleek de bereidheid en de mogelijkheid van (de bewindvoerder van) klager om zijn schulden te betalen. De stelling van de gerechtsdeurwaarder dat in een periode van zeven weken de bewindvoerder niets van zich heeft laten horen is dus niet juist.
De gerechtsdeurwaarder heeft verder nog naar voren gebracht dat zijn opdrachtgever hem had verzocht tot beslaglegging over te gaan. Dat argument gaat niet op. Ook al heeft een gerechtsdeurwaarder in het algemeen een ministerieplicht als hem wordt verzocht beslag te leggen, in dit geval had van de gerechtsdeurwaarder mogen worden verwacht dat hij contact zou opnemen met de bewindvoerder van klager om te vragen waarom de twee vorderingen van Zorg en Zekerheid wel werden betaald en de andere vordering niet. Door een week na de betaling van de twee andere vorderingen over te gaan tot het leggen van bankbeslag voor de onbetaald gebleven vordering heeft de gerechtsdeurwaarder klager onnodig op kosten gejaagd. Met deze handelwijze heeft de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld, zodat ook het hof van oordeel is dat de klacht gegrond is.
Maatregel
De kamer heeft aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd, gecombineerd met een boete van € 200,-, omdat bij de inzet van een dergelijk ingrijpend middel (beslaglegging) uiterste zorgvuldigheid moet worden betracht. Ook het hof is van oordeel dat het handelen van de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar is. Het hof komt tot hetzelfde oordeel als de kamer en de behandeling in hoger beroep geeft ook geen aanleiding om aan de gerechtsdeurwaarder een mildere maatregel op te leggen. Daarom vindt het hof, evenals de kamer, de maatregel van berisping gecombineerd met een boete van € 200,- passend en geboden.
Meer informatie
- Gerechtshof Amsterdam 9 januari 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1
- Kamer voor gerechtsdeurwaarders 14 november 2022, ECLI:NL:TGDKG:2022:172
- Achtergrondinfo klacht tegen deurwaarder