Bestuursrechtelijke premie en gevolgen beslagvrije voet

Bron: André Moerman
uur

Sinds 1 september 2009 is de debiteur na 6 maanden premieachterstand bij de zorgverzekeraar, aan het College Voor Zorgverzekeringen (CVZ) een bestuursrechtelijke premie verschuldigd van 130% van de standaardpremie (€136,72 per maand).
Als daarnaast een schuldeiser beslag op het inkomen heeft gelegd, welke consequenties heeft de bestuursrechtelijke premie dan voor de berekening van de beslagvrije voet?  Een tweetal misverstanden:

Misverstand 1:
De beslagvrije voet wordt niet verhoogd met de boete
Het verhaal doet de ronde dat de beslagvrije voet alleen verhoogd wordt met de 100% bestuursrechtelijke premie en niet met de 30% omdat dit een boete zou zijn. Dat is niet juist!
De 30% extra premie is niet een echte boete, maar gewoon een extra premie. In de berekening van de beslagvrije voet moet de premie ziektekostenverzekering  dan ook vervangen worden door de 130% bestuursrechtelijke premie.
Dit misverstand is overigens makkelijk te weerleggen, omdat de juiste werkwijze direct uit de parlementaire behandeling blijkt:

"Het huidige artikel 475d Rv blijft daarmee dan ongewijzigd. Indien de in dat lid opgenomen term «de premie van een door de schuldenaar gesloten ziektekostenverzekering» dan ook na inwerking van voorliggend wetsvoorstel geacht wordt naast de premie voor een eventueel afgesloten aanvullende verzekering de werkelijke premie voor een zorgverzekering te omvatten, dat wil zeggen de bestuursrechtelijke premie indien een wanbetaler deze verschuldigd is, zal de beslagvrije voet zodra iemand in het bestuursrechtelijke premieregiem terechtkomt zodanig verhoogd kunnen worden, dat er de volledige bestuursrechtelijke premie (van 130% van de standaardpremie als bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag (Wtz)) uit kan worden voldaan. Zoals hiervoor reeds aangestipt, is dat op zich een wenselijk gevolg."

Misverstand 2:
De beslagvrije voet wordt alleen gecorrigeerd wanneer de premie is betaald
Bij minimum uitkeringen wordt de 100% bestuursrechtelijke premie via bronheffing direct op de uitkering in mindering gebracht. Het CJIB is dan belast met de inning van de extra 30%. In deze situatie doet zich het verhaal voor dat de beslagvrije voet niet met de extra 30% hoeft te worden verhoogd omdat deze premie toch niet wordt betaald. Ook dat is niet juist!
In art. 475d Lid 5 onder a Rv staat namelijk dat de beslagvrije voet verhoogd wordt met:
"de premie van een door de schuldenaar gesloten ziektekostenverzekering, verminderd met de normpremie, (...) en met de krachtens die wet ontvangen zorgtoeslag, telkens wanneer deze premie vervalt terwijl het beslag ligt."

De premie hoeft dus nog niet betaald te zijn. Dit voorkomt een ‘kip-ei-discussie’. Dat de beslagvrije voet ook gecorrigeerd moet worden wanneer de premie nog niet is betaald blijkt ook uit de parlementaire behandeling:

"Is sprake van een uitkering op minimumniveau, dan zal het CVZ daarop slechts een bedrag ter hoogte van de standaardpremie als bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag (Wzt) in plaats van 130% daarvan laten inhouden. Dat betekent dat het uit te keren bedrag ook slechts met de standaardpremie verminderd zal worden. Het CVZ zal de resterende 30% door middel van een acceptgiro trachten te innen. Dat hoeft voor betrokkene geen probleem te zijn, aangezien hij, zoals gezegd, recht heeft op een hogere beslagvrije voet. Anders gezegd: in het bedrag dat zijn uitkeringsinstantie hem uitkeert, zit nog voldoende ruimte om de acceptgiro van het CVZ te voldoen.”

Meer informatie:
- Parlementaire behandeling beslagvrije voet en premie ziektekostenverzekering
- Reageren? Dat kan via linkedin


Reageren?
- Reageer via schuldinfo op LinkedIn