Menzis afgestraft ivm innen verplicht eigen risico ondanks WSNP

Bron: André Moerman
uur

De schulden die ontstaan zijn voor datum toelating van de wettelijke schuldsanering (WSNP) vallen onder de werking van de WSNP en kunnen niet meer afzonderlijk worden geïnd. De ontstaansdatum van schulden is hiervoor dus van belang.

Bij het verplicht eigen risico voor de zorgverzekering ontstaat de vordering op het moment dat de behandeling wordt verricht en niet op het moment dat de zorgverzekeraar de rekening stuurt. Menzis c.q. de deurwaarder denkt hier echter anders over. In plaats van de vordering in te dienen bij de WSNP-bewindvoerder wordt betrokkene gedagvaard. De kantonrechter oordeelt dat hier sprake is van misbruik van procesrecht. Een harde uitspraak voor een hardnekkig probleem.




De kantonrechter oordeelt samengevat als volgt:

De vordering
Menzis vordert de veroordeling van X tot betaling van een bedrag van € 186,33, vermeerderd met de wettelijke rente over € 176,69 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betreft het verplicht eigen risico.
Menzis is bekend met het verweer van X dat het in dit geval een vordering betreft welke materieel is ontstaan voor de toelating van X tot de WSNP en derhalve binnen de werking van de WSNP valt. Menzis betwist dit verweer. De eerste aanbiedingsbrief van Menzis is leidend om te bepalen of de vordering binnen de WSNP valt. Aangezien de eerste aanbiedingsbrief dateert van 13 januari 2013, valt de vordering niet onder de WSNP en dient volledig voldaan te worden.
het verweer in conventie en de eis in reconventie


Het verweer
X voert in haar verweer aan dat zij op 1 februari 2012 behandeld is in het ziekenhuis. Op dat moment was zij zorgverzekerd bij Menzis. Niet het moment waarop de eerste aanbiedingsbrief wordt aangeboden is bepalend voor het moment waarop de vordering met betrekking tot het verplicht eigen risico is ontstaan maar het moment waarop de zorgbehandeling is uitgevoerd. X staat op het standpunt dat de verbintenis op grond waarvan zij het verplichte eigen risico moet betalen te beschouwen is als een voorwaardelijke verbintenis in de zin van artikel 6:21 BW. De werking van deze verbintenis tot betaling van het verplicht eigen risico is afhankelijk gesteld van het al dan niet plaatsvinden van een toekomstige onzekere gebeurtenis, namelijk of X zorg nodig heeft. Met het ondergaan van de behandeling op 1 februari 2012 is de voorwaarde van deze verbintenis vervuld en is tevens de vordering terzake het verplicht eigen risico ontstaan. Nu de vordering materieel ontstaan is vóór de toelating tot de WSNP, valt de vordering in de WSNP en is het een verifieerbare concurrente vordering.

Nadat Menzis in haar reactie op het verweer erkend heeft dat haar vordering bij de bewindvoerder had moeten worden ingediend en daarbij verzocht heeft om de procedure door te halen, verzoekt X om Menzis te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten Rv ten bedrage van € 2.200,00 ex btw. Met de rechter-commissaris in de schuldsanering van X is dit bedrag als een vaste prijs afgesproken voor het voeren van verweer in deze procedure.


De beoordeling
Het standpunt van Menzis (lees: GGN) in de dagvaarding over het moment van ontstaan van de vordering ter zake het verplicht eigen risico is onbegrijpelijk. Gelet op de latere erkenning van Menzis dat zij haar vordering bij de bewindvoerder had moeten indienen, volstaat de kantonrechter met het onderschrijven van het standpunt van X dat voormelde vordering niet eerder en niet later is ontstaan dan op het moment van behandeling in het ziekenhuis, 1 februari 2012. Dat betekent, nu X op 17 juli 2012 is toegelaten tot de WSNP, dat de vordering ingediend had moeten worden bij de bewindvoerder. De vordering wordt afgewezen onder veroordeling van Menzis in de proceskosten. Het verzoek van X om de proceskosten vast te stellen op de daadwerkelijk gemaakte proceskosten zal gehonoreerd worden. De kantonrechter is niet verplicht om het liquidatietarief te volgen; het is een niet bindende richtlijn. Een vordering tot vergoeding van de volledige proceskosten is namelijk toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen.
Van misbruik van procesrecht is volgens de Hoge Raad in zijn arrest van 29 juni 2007 sprake als de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid achterwege had moeten blijven, namelijk als eiser op voorhand had moeten begrijpen dat de vordering geen kans van slagen had. Onderhavige vordering van Menzis is daarvan naar het oordeel van de kantonrechter een schoolvoorbeeld.
Menzis betitelt de prijsafspraak tussen het advocatenkantoor Damsté en de rechter-commissaris als ‘vermeend’, met andere woorden Menzis betwist de juistheid van de handgeschreven toestemming namens de rechter-commissaris van de rechtbank Overijssel. Het is de kantonrechter ambtshalve bekend dat van vermeendheid geen sprake is en dat de rechter-commissaris de toestemming heeft gegeven als door X gesteld. Het verweer van Menzis op dit punt dient dan ook gepasseerd te worden. Het gevorderde bedrag aan daadwerkelijke proceskosten, € 2.200,00 ex btw zijnde het bedrag dat ten laste van de boedel komt, is dan ook toewijsbaar.


De beslissing
Wijst de vordering af.
Veroordeelt Menzis in de kosten van deze procedure tot op deze uitspraak aan de zijde van X begroot op € 2.662,00 inclusief btw.


Meer informatie
- Rb Overijssel 31 maart 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:1633
- Zie ook: Rb Leeuwarden 20 juli 2011, ECLI:NL:RBLEE:2011:BX7920


Reageren?
- Reageer via schuldinfo op LinkedIn